Nieuws

Nieuw regime rond burenhinder vanaf 1 september

Op dit ogenblik kennen we in het Belgisch recht geen specifiek wettelijk regime op grond waarvan geschillen tussen buren beslecht kunnen worden. Net daarom heeft zich doorheen de tijd een ‘doctrine’ ontwikkeld in de rechtspraak. De essentie daarvan is dat men terugvalt op hetzij het algemeen foutaansprakelijkheidsrecht, hetzij de beginselen van het eigendomsrecht.

Het foutaansprakelijkheidsrecht vloeit voort uit art. 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Dat artikel schrijft voor dat men verplicht is de schade te vergoeden die voortvloeit uit een daad/fout van een mens. Met andere woorden: brengt een buur jou schade toe, dan moet die buur deze schade compenseren (financieel, middels herstel, …). Voorwaarde is uiteraard wel dat er een oorzakelijk verband is tussen de schade en de ‘fout’ die de buur heeft begaan.

Wanneer men zich beroept op de algemene beginselen van het eigendomsrecht, dan is de situatie enigszins anders. In dat scenario moet men immers niet noodzakelijk bewijzen dat de buur een fout heeft begaan.

De doctrine beroept zich hier op art. 544 van het Burgerlijk Wetboek. Dat is één van de belangrijkste artikelen uit het Belgisch recht, met name omdat hier de draagwijdte van het eigendomsrecht in wordt beschreven. Artikel 544 BW stelt: ‘Eigendom is het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of met de verordeningen’.

Logischerwijs kan elke eigenaar zich beroepen op dit eigendomsrecht. En, dit op een gelijkwaardige wijze. Het is natuurlijk dat laatste dat doorweegt bij disputen over burenhinder. Vaststaande rechtspraak beklemtoont immers dat bij nabuurschap beide buren op een equivalente wijze van hun eigendom moeten kunnen genieten. Er moet dus een ‘evenwicht’ bestaan tussen het genot van de erven.

Wanneer de ene buur bij de andere hinder teweegbrengt, wordt dit evenwicht verstoord. Dat is onverenigbaar met art. 544 BW, zoals het door de rechtbanken wordt geïnterpreteerd. Deze zullen er dan ook steeds naar streven het evenwicht te herstellen.

Dit ongeacht of een buur een fout begaat of niet. Dat is het cruciale verschil met een procedure op grond van art. 1382 BW. Er hoeft geen sprake te zijn van een fout; het bestaan van hinder is an sich voldoende. Al geldt natuurlijk wel dat de hinder uit meer moet bestaan dan wat men als normale ongemakken kan beschouwen. Tenslotte is en blijft het een realiteit dat men naast elkaar woont en mag men ook niet verwachten daar geen enkele consequentie van te moeten dragen. De hinder moet dus reëel zijn en meer omvatten dan men bij een normale buur-tot-buurrelatie mag verwachten. De regel van het ‘goed huisvaderschap’ komt daarbij, zoals wel vaker, om de hoek piepen.

Het feit dat de regeling op grond van art. 544 BW geen fout veronderstelt, impliceert dat rechters minder ver kunnen gaan in het opleggen van een eventuele compensatie. De vergoeding waartoe men veroordeeld wordt, zal niet noodzakelijk de volledige omvang van de hinder dekken. Tenslotte heeft de rechter hier enkel de intentie om het evenwicht tussen het eigendomsgenot van de buren te herstellen en niet om een fout recht te zetten. Wil men een volledige vergoeding van schade, dan zal de weg op grond van art. 1382 BW meer aangewezen zijn. Maar, dan ligt de bewijslast hoger.

Nieuwe regeling vanaf 1 september
Dat deze regeling enkel op ‘doctrine’ gebaseerd was, kon schijnbaar lang getolereerd worden. Het goederenrecht gaat immers terug op de Code Napoléon, zonder baanbrekende interventies van de wetgever sedertdien inzake burenhinder. 

Anno 2021 komt daar verandering in. Eén reden daarvoor: de toename van geconcentreerde bebouwing, alsook het stijgend aandeel appartementen, waardoor conflicten ingevolge burenhinder meer voor lijken te komen. We schrijven daarbij doelbewust ‘lijken’, omdat niemand echt cijfers bijhoudt over het aantal procedures. Het gaat dus voor een stuk over perceptie.

In elk geval leek het de wetgever heden zinvol om een modernere regeling uit te denken en in het nieuw Burgerlijk Wetboek in te schrijven.

Aan het principe dat men zich moet schikken in de normale consequenties van het nabuurschap verandert niets. De nieuwe regeling spitst zich toe op ‘bovenmatige burenhinder’. Of de hinder bovenmatig is, zal steeds een feitenkwestie blijven. Nieuw is wel dat de wetgever heeft bepaald dat de rechter zich daarbij moet laten leiden door een aantal criteria, waaronder het tijdstip, de frequentie en de intensiteit van de hinder.

Overmatige hinder

Als de burenhinder effectief overmatig is, machtigt het nieuwe boek III Goederen de rechter om een aantal maatregelen te nemen. De rechter beoordeelt daarbij soeverein welke middelen het meest passend zijn om het evenwicht inzake eigendomsgenot tussen de buren te herstellen. Net zoals vandaag op grond van het eigendomsrecht is daarbij geen ‘fout’ vereist.

Zo kan de rechter een vergoeding opleggen, alsook andere compenserende maatregelen. De rechter kan tevens bevelen om de hinder te staken en/of het nodige te doen opdat deze hinder tot een ‘normaal’ niveau wordt teruggebracht. 

Preventief optreden

Bovendien zal men voortaan niet langer alleen curatief kunnen optreden maar ook preventief. Wanneer er een reëel risico bestaat op hinder kan men een preventieve vordering instellen, teneinde tegen te gaan dat de redelijkerwijs te verwachten hinder zich ook effectief zou realiseren. Opdat zo’n vordering rechtsgeldig zou zijn moet ze wel betrekking hebben op ernstige en manifeste risico’s inzake veiligheid, gezondheid of vervuiling.

Noteer dat dergelijke preventieve vordering bijvoorbeeld ingesteld kan worden tijdens de uitvoering van bouw- of verbouwingswerkzaamheden, wanneer de buur op legitieme wijze meent dat het project de hierboven omschreven risico’s teweeg zou brengen. In dat geval kan de rechter via de preventieve vordering bijvoorbeeld de staking van de werken of een aanpassing van de plannen bevelen.